Vierentwintig uur in een klooster verblijven is niet veel. Helemaal niet als je het afzet tegen de intreding van monniken voor hun leven. Wel is een dag voldoende om veel mee te maken.

Ik heb een afspraak met een bevriende monnik bij abdij Koningsoord, een klooster van Trapistinnen in Oosterbeek. Op het laatste moment heb ik bedacht dat ik daar ook wel een nachtje kan verblijven, om zo even in de stilte te zijn.

Er gebeurt al iets bij mijn aankomst. De ontvangst is hartelijk en ik krijg mijn kamer toegewezen. Het blijkt een kamer te zijn met uitzicht op de abdijwinkel en gelegen naast de ingang. Het is er gelukkig verre van druk, maar mijn vitrage opendoen kan eigenlijk niet. Ik realiseer me dat ik direct kan vragen om een andere kamer. Die ‘ik’ is mijn persoonlijkheid, oftewel mijn ego. Kenmerkend aan het ego is dat ze het liefste weg wil bij wat niet comfortabel is. Je zou kunnen zeggen dat dat is ‘om lijden te voorkomen’. Ik besluit spontaan anders en accepteer de kamer. Ik buig mijn hoofd naar dat wat op mijn weg komt, niet wetend hoe dit uit gaat pakken, maar wel met vertrouwen. In het klooster noemen ze dat Stabilitas: zijn waar je bent, aanvaarden wat er is, in vertrouwen en met geduld erbij blijven.

Het gaat erom te groeien en te bloeien waar je geplant bent, in deze situatie (…) en niet ergens anders. Want hoeveel dagdromerij besteden we niet aan gedachten als: was het maar…., had ik maar… kon ik maar…(…). Niet alleen zijn deze dagdromen onrealistisch, want ze zijn strijdig met de situatie van hier en nu, ze tappen aandacht en energie af. uit: ‘Een levensregel voor beginners’ van Wil Derkse

De gastvrouw vraagt of ik de factuur direct wil betalen. In haar kantoor staat een stoel naast haar bureau. Door haar klopje op de stoel is me duidelijk dat ik daar mag zitten. En dan zie ik het: het wondermooie, ruime uitzicht dat zich uitstrekt voor het raam. Er ontsnapt mij een zucht en zeg spontaan: “Wauw wat een mooi uitzicht. Dat zou ik ook wel op mijn kamer hebben gewild.” Ze kijkt me aan en antwoordt: “Dan geef ik je een andere kamer, eentje hiernaast.” En zo ga ik met mijn spullen op weg van kamer 6 naar kamer 1.

Ook al blijf ik maar een nachtje, ik kan voor het raam zitten en genieten van het nieuwe, groene uitzicht. Blij als een kind dat het me is toegevallen. Een wondermooie gebeurtenis die me de stilte intrekt.